dinsdag 29 september 2015

Ster

Ster

Hoog aan de hemel
schittert jouw sterren pracht
in de zomernacht

hoor jouw sterren lied
met de gevleugelde toon
liederlijke zang.


© Violette Z.. Dit werk blijft te allen tijde eigendom van de auteur. Zonder zijn/haar toestemming mag dit werk niet gebruikt worden voor andere doeleinden dan lezen.  


als rechtgeaarde astra vind ik dit natuurlijk een dubbel mooi gedicht, bravo Violette

Mooi, Violette, de sterren die je inspireren tot dicht gedicht  

Stormachtig verlangen

Stormachtig verlangen

Door passie van jouw verlangen
eindigt vergankelijkheid in vertragen

bloemen verwelken langzamer
melk blijft dagenlang drinkbaar
motten gaan op zoek naar de zon

stoffigheid van handelen
zoekt vriendschap in de open lucht
dieren knuffelen elkander

alles heeft zijn werkelijkheid
en is voelbaar door jou
en jouw stormachtig verlangen.




Violette Z.
 

Rondingen

Rondingen

Je weet dat ik van hoeken houd
maar toch wil jij mij
met jouw rondingen bekoren

ik voel me soms zo stijf als hout
in houden van en droom verloren.



Jeroen Splinterman


stoer gedicht met een diepere laag ! 

maandag 21 september 2015

Van de wolk en het schaap


“Jij bent van de wolk en het schaap!”zei Violette tegen mij terwijl ze aandachtig naar de scheurkalender keek.
Ze had gehoord dat mijn schizofrene vader was overleden, in een Amsterdamse telefooncel met een flesje rum in zijn handen. Ze kwam onmiddellijk naar mij toe, ik was een zielig hoopje mens, verscheurd door mijn verleden.
Mijn vader had mij verwekt bij een Argentijnse hoer die op de Amsterdamse walletjes werkte, en die mij drie maanden na mijn geboorte ter adoptie aanbood aan een eenvoudig Katholiek gezin.
Ik was een nerveus kind, controleerde alle deuren, deed alle openstaande ramen dicht, ik trok mijn haren uit mijn hoofd en ik beet nagels.
Toen ik zeven was kwam ik Violette tegen, mijn buurmeisje. De mooiste mensen waren mensen die je op je zevende ontmoette.
Ik merkte direct dat ze bijzondere aandacht voor mij had. We gingen samen naar het Vondelpark, en ze kocht een echte ring voor mij.
Toen we er op een mooie voorjaarsdag weer op uit gingen om in het park te wandelen, werd ze door een loslopende hond gebeten. Het was de brutale hond van mijn schizofrene vader.

“Jij bent van de wolk en het schaap !” zei Violette tegen mij, terwijl ik mij afvroeg wat ik in de overlijdensadvertentie moest vermelden. De dood van mijn vader was niet onverwacht gekomen, iedere keer dat ik hem tegen kwam was hij erger beschonken dan de schimmen van de nacht, je kon aan zijn ogen zien dat hij geen eindeloos leven zou hebben.

Mijn ogen leken op de ogen van mijn moeder, ik noemde ze de ogen van de wolf, maar Violette sprak mij altijd tegen.
“Het zijn de ogen van de wolk en het schaap!”zei ze dan terwijl ze mijn huilende lijf geruststelde.

“Jij kon er niets aan doen, het was jouw schuld niet.”



Jeroen Splinterman

Bomensnoei die influistert


Het is niet vreemd in de steden waar ik leef, en woon met een balkon aan de straatkant. Er komen geluiden voorbij, als de nacht wazig wordt, dronken mensen met een toekomst in het toerisme.

Er schijnt tijdens de nacht een maan, even heldhaftig als boven het platteland of boven de bergen.

Er groeit een man in mij niet groter dan een dwerg, ze slepen me in een helikopter, maar ik wil eigenlijk naar bed. Daar boven is de horizon te overzien, en de wereld en de meiden. We willen weer de onderbroeken uit de jaren zestig.

Je wordt wakker met een kater naast mijn bed, ik heb je van het geglooide matras laten rollen in de zevende hemel. Er liggen wat onbestemde drollen te dampen naast jouw ontmaagde lichaam. Maar het kunnen ook gebakjes zijn, ik heb mijn bril niet op.

Er rijdt een hoogwerker in een rolstoel door de straat om de bomen van een kuifje te voorzien. Ik ben even een reporter in mijn eigen straat, een journalist die het voor de onderbroeken doet.

Ik red een tamme kastanjetak in bloei van de ontuchtige dood in de hakselmachine. Een takkenlawaai maken die krengen als je een kater hebt. Ik hang je aan de waslijn te drogen. Misschien dat je humeur dan niet verlept.



Jeroen Splinterman

Hypnose


Bij het woord hypnose moet ik denken aan het boek dat ik ooit van een klasgenoot leende. Een boek over zelfhypnose. Aandachtig las ik het eerste hoofdstuk en nam de opdrachten in mij op. Ik moest mijn opgestoken middelvinger dertig centimeter voor mijn neus houden en er met beide ogen naar kijken.
Het leek net een vorm van mediteren, ik staarde naar mijn bewegingsloze lichaamsdeel en nog voor dat ik het in de gaten had, verdween de achtergrond van mijn leven.

Ik had geen afkomst meer, ik had geen eetstoornis gehad, mijn moeder was geen hoer meer, ik was geen bediende meer op een schip vol gehandicapten, mijn hamster was verdwenen.
Ik was geen mens, ik was een vogel!

Waarschijnlijk was ik in een vorig leven een merel geweest en was dat in mijn onderbewustzijn komen door fladderen.
Ik vond het wel een prettige gewaarwording en ik zong een aardig vogelliedje.
Wanneer ik dreigde uit mijn hypnose te geraken, keek ik weer naar mijn opgestoken middelvinger.

De rest van het boek las ik niet uit, want ik had als merel niets aan een boek over hypnose en het fladderende leven beviel mij uitstekend in het voorjaar van mijn droom.


Jeroen Splinterman

zondag 20 september 2015

Van de heks en een wolf


Het verhaal van de heks zou het verhaal van de wolf kunnen zijn. Roofdier door de domheid van de mensen verguist, uitgeroeid, vervolgd, doodgeschoten. De tweevoeter die de viervoeter verjaagt voor de vierwieler. Het gecultiveerde ego versus de geest van de wildernis.
Ik heb ze ook gekend de indianen die in duisternis geloven, de snuivende meisjes in het wc-hok van het jeugdhonk. Ze kwamen bij me lenen en stelen, ze namen het brood onder mijn lippen vandaan.

De heks was mijn vriendin, ze nam me mee op het slechte pad, spijbelen van school om etalages te bekijken, verhalen vertellen in een telefooncel. Maar ik ben geëindigd met een bezemsteel, op de stoep van een straat in de stad.

Ik veeg nu lange straten schoon, om de wolven te verleiden, met hun staart tussen mijn benen. Ik jaag op hersenschimmen om de herfstvakantie door te komen, en aan mijn taakstraf te voldoen.



Violette Z.

zaterdag 19 september 2015

Bloemen


Nadat ik wegens ziekte een tijdje uithuizig was geweest, keerde ik weer terug in mijn nederige woning in de volksbuurt van een stad ergens in ons kleine land.
Op een dag kwam ik de buurvrouw op straat tegen, omdat ze niet zo heel goed Nederlands sprak en nogal druk was, probeerde ik het kort te houden. Ze vertelde trots dat ze de post onder de deur door had geschoven, tijdens mijn afwezigheid, en toen ze begreep dat ik ziek was geweest, vroeg ze of ik weer beter was. Als je aan een chronische aandoening lijdt is dat altijd een moeilijk moment, maar we namen met blijde gezichten afscheid.
Een paar dagen later werd weer de post onder mijn deur geschoven, een kaartje van de andere buren, die mij een fleurig jaar toewensten en een fleurige kerst. Het was een zinspeling op de bloemenstal die zij beheren. Ik vond het plezierig maar op het kaartje stond: Jullie.
En ik was geen jullie, ik ben nog steeds geen jullie, en ik heb ook geen jullie. Ik bedacht me dat het waarschijnlijk een standaardkaartje was, zoals dat wel vaker met kerstkaartjes het geval is, en ik vroeg me af of het een hint was om bloemen voor kerst te gaan kopen in de bloemenstal bij het ziekenhuis.

Vanochtend kwam ik thuis van boodschappen, in erg drukke winkels, om toch nog een paar kleinigheidjes voor kerst te kopen, om niet helemaal in mijn eentje te creperen. Er werd toen aan de deur geklopt. Het was de buurvrouw uit Afghanistan, ze had een grote bos lelies in haar hand, waarvan ik al zag dat ze niet helemaal fris meer waren. In haar beste Nederlands vertelde ze dat ze nog wel twee maanden goed zouden blijven, hetgeen twijfelachtig was, omdat er al bloemblaadjes tijdens het aanpakken vanaf fladderden. Ik bedankte haar met een brede glimlach en bemerkte in mijn armzalige woning dat lelies een heel aparte geur hebben. Ik besloot een van mijn vrienden een fles wijn te brengen en een tak van de lelies. Toen ik de deur uit ging kwam ik de buurvrouw van de bloemenstal tegen. Ik dacht even dat ze schrok, maar ik bedankte haar vriendelijk voor de bloemen en wenste haar een fijne kerst. Ik merkte al dat ze wat vreemd opkeek toen ik haar bedankte voor de bloemen, waarschijnlijk had zij ze aan de buurvrouw van twee hoog gegeven en had die gedacht wat moet ik ermee, of dan moet de buurman ook bloemen krijgen.
Ik ging op weg naar de vriend om hem de wijn voor de kerst te brengen, tezamen met een lelietak.

Toen ik bij hem aankwam zei hij:
“Ja, maar ik heb die andere fles wijn ook betaald, en die lelies die heeft ze mij ook al proberen aan te smeren. Ik moet ze niet”
Het kostte mij wel wat moeite op precies na te gaan hoe het zat, en ik zal het waarschijnlijk ook niet te weten komen. Ik vond het jammer dat je de lelies niet kan opeten, maar de geur is wel plezierig.
Al met al was het een ludieke nieuwe kennismaking met mijn buren, en zit de sfeer voor de kerstdagen er al goed in. Alleen jammer dat die vriend die tweede fles wijn ook is komen ophalen.

Evolutietheorie


Aan veranderingen onderhevig beperk je afstand in zwijgen, alsof tijd alleen werkzaam is vanwege nachtelijke stilte. Het radioprogramma is afgelopen, langzaam besef je dat alles voorbij is. Er is geen denken in dromen of voelen tijdens slapen. Er is geen schaduw van leegte of lethargie zonder illusie. Je leeft nog, het is onmogelijk om verder dan de nacht te kijken.
Wanneer je bij mij komt vannacht versluier ik jouw eenvoud met mijn liefde. Voor bomen die ik heb getekend verzin ik nieuwe vruchten zonder zaad. Alsof ik iets van ons geheim voor de toekomst mag weten te bewaren.
De zee neemt mij mee naar het eiland waar alle diersoorten zich verzamelen. Voor de simpel herkenbare waarheid die uit jouw ongenoegen spreekt zal ik de evolutietheorie herhalen. Er waren ooit apen en nu is er de mens. Nu is er de mens.
We zijn als kleine mensen geboren, met allerlei tekortkomingen, en een met een onbeholpen geloof. Soms zien we het licht boven de zee, tijd voor een ander seizoen.
Nu we op reis gaan, met onze tassen, in een uit dromen ontstaan voertuig, komen we plotseling tot het besef dat we in Madurodam wonen. We stappen uit voor de stilstand op een plein, dorst hebben we, en we snakken naar Russische thee. We komen telkens dezelfde mensen tegen, de wereld lijkt niet groter dan de notendop waarin hij wordt beschreven. Je mist de oude buurt, met de gekke buurvrouw en het grote Belgische konijn dat vet gemest werd voor Kerstmis.
Ja, de wereld wordt beschreven door dwazen die nieuwsgierig zijn. Het nieuws lekt voortdurend. In de dagboekbrieven die we schrijven kom je politiek, voetbal, bier en vrouwen tegen. Er is nooit tijd voor een nieuwe onderbroek of een item over mosterdallergie en de netelroos die daar het gevolg van is.
De wasmachine van de buurvrouw heeft een ononderbroken leven. Ergens in de verte danst een sombere koningin die veel te groot is voor onze kleine huizen. Onze gedachten zijn als in een wespennest, een voortdurende ingang of uitgang voor allerlei uiteenlopende beschavingen. Diep in het duister van de beschaafde wildernis speelt een dronken paus poker met een clown.
Er staat een koets vol met bloemen bij het café aan het plein. Er vaagt een miniatuuragent of we om de toren willen blazen, maar we rijden nog een rondje rond de kerk voordat we het laatste nieuws herlezen.We zijn als sukkels van onze sokkels gevallen, en aan het einde van de rit is er een tunnel waar we ons verleiden tot een nieuwe waarheid die met ons afspreekt dat er lente zal komen. Om Madurodam te laten ontwaken uit haar dromen komen er allerlei belangrijke gasten om onze koekjes te proeven. En om over Onslow Mekkingtos te praten.
De bittere armoede, die niet door ons is verzonnen, houdt ons doorgaans op de been. Omdat we in ons huwelijk geen leegstand hebben te vrezen vanwege de flexibiliteit van onze tent verzamelen wij schelpen, die wij vinden op het strand. Tijdens onweer slaan we warme dekens over onze hoofden, die zwijgen, nederig omdat het tijd wordt om aan de toekomst te denken. Meestal voldoet ons zwijgen om de stilte te behouden. We kopen een kleine kachel en stoken die totdat de temperatuur ons weer doet voelen dat er zonder die warmte slechts koude intieme leegte is, zoals jij het mij toefluistert met iets van een weerklank in jouw stem. Armoede, het is voor ons niet alleen een woord maar een bestaan, waar je niet aan kan wennen.
Op zoek?, op weg?, dwalende?, wie zal het zeggen. Op zoek naar een dieper geloof, niet eens zo zeer in het opperwezen, maar in de waarde van mijn aanwezigheid hier op aarde.

Ik, Alfons Bortano, een onbekende zonderling, van putjesschepper naar nietsnut, van tuinman naar achter de geraniums, in een identiteitscrisis op weg naar een intake in een gekkenhuis dat bekend staat om zijn gekken en hun niet af te leren gedragingen.
Het gesprek is niet mals, er worden flink wat stereotypen uit de grond getrokken om mijn aanwezigheid te duiden. Ik denk aan de dichters, Achterberg, Ouwens, ik denk aan een gedicht van Fernando Pessoa, Ik ben niets, klinkt er wazig in mijn hoofd.
Ik denk dat het goed zal zijn de aandacht van mijn persoon af te wenden. Dat lukt heel aardig, het meest gebruikte symptoom is mijn aanstekelijke lach. Of lacht zij mij uit?
In mijn gedachten schrijf ik een brief aan een vrouw hier op de wereld, maar ik kom verder dan een licht boven de zee. De horizon lijkt eindeloos.Te veel vragen spoken er in mijn gedachten.

Ik ben op zoek naar een dieper geloof in de innerlijke wereld, en ik kom beminnelijke dwazen tegen, zomaar met woorden zoals ik ze zelf het liefste lees. Ze schrijven gedichten, hebben prachtige gezichten. Ze zijn overal waar je het niet verwacht.
Het afscheid verloopt onbeholpen, het voltooien van de diagnose zal per telefoon worden afgehandeld. Ik ga weer op weg naar huis, mijn fiets staat aan de andere kant van het grote plein.
Het is druk op het Museumplein, een oude vrouw scheldt een jongetje uit dat op de stoep aan het fietsen is. Even voel ik sympathie voor de oude vrouw, maar als ik het jongetje zie is die sympathie snel over.
Mijn moeder is mijn naam vergeten, nu ik op zoek ben naar een dieper geloof, in mezelf en in de wereld, fiets ik naar de rand van de pannenkoek, nabij het einde van de wereld, om mijn eenzaamheid uit te zwaaien.