zaterdag 19 september 2015

Evolutietheorie


Aan veranderingen onderhevig beperk je afstand in zwijgen, alsof tijd alleen werkzaam is vanwege nachtelijke stilte. Het radioprogramma is afgelopen, langzaam besef je dat alles voorbij is. Er is geen denken in dromen of voelen tijdens slapen. Er is geen schaduw van leegte of lethargie zonder illusie. Je leeft nog, het is onmogelijk om verder dan de nacht te kijken.
Wanneer je bij mij komt vannacht versluier ik jouw eenvoud met mijn liefde. Voor bomen die ik heb getekend verzin ik nieuwe vruchten zonder zaad. Alsof ik iets van ons geheim voor de toekomst mag weten te bewaren.
De zee neemt mij mee naar het eiland waar alle diersoorten zich verzamelen. Voor de simpel herkenbare waarheid die uit jouw ongenoegen spreekt zal ik de evolutietheorie herhalen. Er waren ooit apen en nu is er de mens. Nu is er de mens.
We zijn als kleine mensen geboren, met allerlei tekortkomingen, en een met een onbeholpen geloof. Soms zien we het licht boven de zee, tijd voor een ander seizoen.
Nu we op reis gaan, met onze tassen, in een uit dromen ontstaan voertuig, komen we plotseling tot het besef dat we in Madurodam wonen. We stappen uit voor de stilstand op een plein, dorst hebben we, en we snakken naar Russische thee. We komen telkens dezelfde mensen tegen, de wereld lijkt niet groter dan de notendop waarin hij wordt beschreven. Je mist de oude buurt, met de gekke buurvrouw en het grote Belgische konijn dat vet gemest werd voor Kerstmis.
Ja, de wereld wordt beschreven door dwazen die nieuwsgierig zijn. Het nieuws lekt voortdurend. In de dagboekbrieven die we schrijven kom je politiek, voetbal, bier en vrouwen tegen. Er is nooit tijd voor een nieuwe onderbroek of een item over mosterdallergie en de netelroos die daar het gevolg van is.
De wasmachine van de buurvrouw heeft een ononderbroken leven. Ergens in de verte danst een sombere koningin die veel te groot is voor onze kleine huizen. Onze gedachten zijn als in een wespennest, een voortdurende ingang of uitgang voor allerlei uiteenlopende beschavingen. Diep in het duister van de beschaafde wildernis speelt een dronken paus poker met een clown.
Er staat een koets vol met bloemen bij het café aan het plein. Er vaagt een miniatuuragent of we om de toren willen blazen, maar we rijden nog een rondje rond de kerk voordat we het laatste nieuws herlezen.We zijn als sukkels van onze sokkels gevallen, en aan het einde van de rit is er een tunnel waar we ons verleiden tot een nieuwe waarheid die met ons afspreekt dat er lente zal komen. Om Madurodam te laten ontwaken uit haar dromen komen er allerlei belangrijke gasten om onze koekjes te proeven. En om over Onslow Mekkingtos te praten.
De bittere armoede, die niet door ons is verzonnen, houdt ons doorgaans op de been. Omdat we in ons huwelijk geen leegstand hebben te vrezen vanwege de flexibiliteit van onze tent verzamelen wij schelpen, die wij vinden op het strand. Tijdens onweer slaan we warme dekens over onze hoofden, die zwijgen, nederig omdat het tijd wordt om aan de toekomst te denken. Meestal voldoet ons zwijgen om de stilte te behouden. We kopen een kleine kachel en stoken die totdat de temperatuur ons weer doet voelen dat er zonder die warmte slechts koude intieme leegte is, zoals jij het mij toefluistert met iets van een weerklank in jouw stem. Armoede, het is voor ons niet alleen een woord maar een bestaan, waar je niet aan kan wennen.
Op zoek?, op weg?, dwalende?, wie zal het zeggen. Op zoek naar een dieper geloof, niet eens zo zeer in het opperwezen, maar in de waarde van mijn aanwezigheid hier op aarde.

Ik, Alfons Bortano, een onbekende zonderling, van putjesschepper naar nietsnut, van tuinman naar achter de geraniums, in een identiteitscrisis op weg naar een intake in een gekkenhuis dat bekend staat om zijn gekken en hun niet af te leren gedragingen.
Het gesprek is niet mals, er worden flink wat stereotypen uit de grond getrokken om mijn aanwezigheid te duiden. Ik denk aan de dichters, Achterberg, Ouwens, ik denk aan een gedicht van Fernando Pessoa, Ik ben niets, klinkt er wazig in mijn hoofd.
Ik denk dat het goed zal zijn de aandacht van mijn persoon af te wenden. Dat lukt heel aardig, het meest gebruikte symptoom is mijn aanstekelijke lach. Of lacht zij mij uit?
In mijn gedachten schrijf ik een brief aan een vrouw hier op de wereld, maar ik kom verder dan een licht boven de zee. De horizon lijkt eindeloos.Te veel vragen spoken er in mijn gedachten.

Ik ben op zoek naar een dieper geloof in de innerlijke wereld, en ik kom beminnelijke dwazen tegen, zomaar met woorden zoals ik ze zelf het liefste lees. Ze schrijven gedichten, hebben prachtige gezichten. Ze zijn overal waar je het niet verwacht.
Het afscheid verloopt onbeholpen, het voltooien van de diagnose zal per telefoon worden afgehandeld. Ik ga weer op weg naar huis, mijn fiets staat aan de andere kant van het grote plein.
Het is druk op het Museumplein, een oude vrouw scheldt een jongetje uit dat op de stoep aan het fietsen is. Even voel ik sympathie voor de oude vrouw, maar als ik het jongetje zie is die sympathie snel over.
Mijn moeder is mijn naam vergeten, nu ik op zoek ben naar een dieper geloof, in mezelf en in de wereld, fiets ik naar de rand van de pannenkoek, nabij het einde van de wereld, om mijn eenzaamheid uit te zwaaien.

1 opmerking: